
Jurisprudentie
AD6214
Datum uitspraak2002-01-08
Datum gepubliceerd2002-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00027/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-01-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00027/01
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. 00027/01
Mr Machielse
Zitting 13 november 2001
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 19 maart 1998 voor diefstal met geweld, in vereniging gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
2. Verdachte heeft op de wijze als omschreven in art.451a Sv beroep in cassatie ingesteld.
Mrs G.P. Hamer en A.M. Kengen, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat art.409 lid 2 Sv is geschonden omdat de aanzegging van het appel vanwege de officier van justitie niet aan het detentieadres van verdachte, die zonder inschrijvings- of verblijfadres in de vrije samenleving was, is betekend, maar op de voet van art.588 lid 1 onder b sub 3 Sv is uitgereikt aan de griffier.
3.2. Het proces-verbaal van de ter terechtzitting in hoger beroep vermeldt dat de advocaat van de niet-verschenen verdachte het woord ter verdediging heeft gevoerd zoals in het arrest is weergegeven. Het arrest bevat een nadere bewijsoverweging die het hof heeft opgenomen ter weerlegging van een door de advocaat gevoerd verweer. Het arrest rept met geen woord over een verweer dat de aanzegging van het hoger beroep verkeerd zou zijn betekend, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zo een verweer niet is gevoerd. Het arrest waarnaar de stellers van het middel in de toelichting verwijzen kenmerkt zich door het feit dat daar wél zodanig verweer aan het hof is voorgelegd en dat het hof dat verweer had verworpen op een manier die volgens de Hoge Raad niet door de beugel kon. Evenals het geval is wanneer in een verstekzaak de wel verschenen advocaat geen beroep doet op nietigheid van de appeldagvaarding meen ik dat evenmin met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd over de wijze van betekening van de aanzegging van het appel van de officier.(1)
Daarom faalt het eerste middel.
4.1. Het tweede middel betoogt dat op de gronden die de schriftuur ter onderbouwing van het eerste middel aanvoert, het hof de appeldagvaarding nietig had moeten verklaren.
4.2. Nu de advocaat ter terechtzitting in hoger beroep de nietigheid van de appeldagvaarding niet heeft bepleit is ook deze klacht tardief voorgesteld.
Ook het tweede middel faalt.
5. Beide middelen falen en kunnen naar mijn mening op de voet van art.101a RO worden verworpen.
6. Ambtshalve heb ik geen grond gevonden die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 DD 98.226; noot van ThWvV onder HR NJ 1984,
Uitspraak
8 januari 2002
Strafkamer
nr. 00027/01
HJH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 maart 1998, nummer 23/001397-97 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] dan wel te [...] (Marokko) op [geboortedatum] 1972, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 januari 1997 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen strekken ten betoge dat de aanzegging van het hoger beroep door de Officier van Justitie niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend, zodat ten onrechte een appeldagvaarding is uitgebracht en de zaak ten onrechte door het Hof in behandeling is genomen.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de niet verschenen verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt niet in dat de raadsman heeft geklaagd over de geldigheid van de betekening van de aanzegging van het hoger beroep, zodat het ervoor moet worden gehouden dat een zodanig verweer niet is gevoerd.
3.3. De middelen miskennen dat niet met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd over de wijze van betekening van de aanzegging van het hoger beroep in een geval als het onderhavige waarin - naar uit het hiervoor onder 3.2 overwogene volgt - de raadsman van de niet verschenen verdachte de gelegenheid heeft gehad de desbetreffende klacht aan de appelrechter voor te leggen.
3.4. De middelen falen derhalve.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.